KONINKLIJK BESLUIT
VAN 9 MAART 1953

 

betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren

 

(B.S. 16-17.III.1953)

 

BIJLAGE 2

 

Gevallen waarin vlees, vet, afval,enz...dienen afgekeurd te worden

 

HOOFDSTUK I

 

ZIEKTEN OF AFWIJKINGEN WELKE STEEDS DE INBESLAGNEMING VAN HET GEHELEDIER TEN GEVOLGE HEBBEN

 

A. Vlees voortkomende van:

1. Gestorven dieren;
2. Dieren onvoldoende uitgebloed;
3. Dieren waaruit de ingewanden laattijdig zijn verwijderd;
4. Dieren vergiftigd door giftstoffen als: arsoen-, koper-, loodpreparaten, carbol, braaknoot, giftige planten, enz.;
5. Dieren waaraan geneesmiddelen werden toegediend die in het organisme een abnormale geur kunnen achterlaten: ammonisk, aether, terpentijnolie, kamfer, duivelsdrek. strijkingen met mostaardolie, enz.;
6. Foetus;
7. Pasgeboren dieren wier navel nog niet volledig is toegegroeid en die in alle opzichten niet onberispelijk mochten zijn (de keurder moet een nauwkeurige lijkschouwing doen en, zelfs in geval van twijfel, in beslag nemen).
 
 

B. Vlees gekenmerkt door:

1. Septikaemie of septikaemisch uitzicht of pyaemie (septikaemisch, koortsig, vermoeid vlees);
2. Afwijkingen van uitzicht, kleur, vastheid, reuk en smaak;
3. Uitmergeling (uitmergeling bestaat in geval van atrofie der spieren en afwezigheid van buiten- en niervet met of zonder vloeibear beendermerg);
4. Algemene doorzijpeling van het bindweefsel met of zonder transsudaten in de natuurlijke holten;
5. Bevestigd of nakend bederf;
6. Uitgebreide bezoedeling;
7. Geelzucht;
8. Aanwezigheid van menigvuldige tumoren (gezwellen in spierweefsel, beenderen of lymfklieren).

 

C. Vlees voortkomende van dieren door de volgende ziekten aangetest:

1. Boutvuur;
2. Miltvuur;
3. Runderpest;
4. Hondsdolheid of verdenking van hondsdolheid zoals bepaald in het reglement op de veeartsenijkundige politie (koninklijk besluit van 20 september 1883);
5. Kwade droes;
6. Schaapspokken;
7. Gasoedeem;
8. Boosaardige katarrhale koorts bij het rund;
9. Koudvuur in één of meer organen;
10. Typheuze aandoeningen bij het paard;
11. Petechiale koorts;
12. Tetanus;
13. Algemene lymphademie;
14. Polyarthritis bij jonge dieren
15.

a) Septische pleuro-pneumonie bij jonge dieren (indien er veranderingen aan het vlees of aan de parenchymateuze organen zijn waar te nemen);
b) Infectieuze enteritis bij jonge dieren;
c) Omphalophlebitis;

16. Trichinose;
17. Algemene straalschimmelziekte (actinophytose);
18. Algemene botryomycose en aspergillose;
19. Acute baarmoederontsteking volgend op het baren;
[20. Varkenspest;](K.B. 9.VI.1970)
[21. Koliek, baarmoeder-, darm-, uier- of uitgebreide buikvliesontsteking, die aanleiding hebben gegeven tot noodslachting.](K.B. 11.X.1997)
 

D. Vlees waarin docr het bacteriologisch onderzoek werden vastgesteld:

a) Kiemen van de coli-typhusgroep;
b) Anaerobische niet gespoorde kiemen;
c) Talrijke, zelfs banale kiemen;
[d) ] (K.B. 1.VIII.1973)(K.B. 11.X.1997)

 

[E.Vlees waarin door laboratoriumonderzoek de aanwezigheid is vastgesteld van:

a) residuen van stoffen met kiemgroeiremmende werking;
b) residuen van stoffen met hormonale, anti-hormonale of bet-adrenergische werking, overminderd de toepassing van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking;
c) residuen van farmacologisch werkzame substanties waarvan de toediening aan dieren verboden is;
d) residuen van andere farmacologisch werkzame substanties boven het toegelaten maximumgehalte aan residuen;
e) residuen van bestrijdingsmiddelen of contaminanten boven het toegelaten maximumgehalte aan residuen.

 

F. Vlees waarvoor de keurder een andere reden aanhaalt waardoor het ongeschikt wordt bevonden van consumptie.](K.B. 11.X.1997)

 

[G. Vlees afkomstig van in nood geslachte runderen ouder dan 24 maanden of afkomstig van andere runderen ouder dan 30 maanden, wanneer het niet onderworpen is geworden aan of niet negatief heeft gereageerd op snelle test op boviene spongiforme encefalopathie bedoeld in artikel 21ter, §1,5).](K.B. 16.V.2001)

 

HOOFDSTUK II

 

ZIEKTEN OF AFWIJKINGEN WELKE NIET STEEDS DE IN BESLAGNEMING VAN HET GEHELE DIER TEN GEVOLGE HEBBEN

 

I. Tuberculose

 

A. Inbeslagneming van het gehele dier:

a) Tuberculose welke ook de uitgebreidheid ervan weze bij een uitgemergeld dier (zie bepaling, hoofdstuk I. groep B; n° 4);
b) Algemene spiertuberculose;
c) Beender- of gewrichtstuberculose met talrijke haarden;
d) Acute milliaire tuberculose (acute milliaire tuberculose is gekenmerkt door talrijke grauwe en doorschijnende tuberkels meestal ter grootte van een gierstzaadje) van de long of van een der organen die alleen via de grote circulatie kunnen geïnfecteerd worden (nieren, hersenvliezen, milt);
e) Uitgebreide borst- en buikviiestuberculose gepaard met vermagering (vermagering is gekenmerkt door afwezigheid van buitenvet en door een opvallend geringe hoeveelheid nier- en lendevet, ook dan wanneer de spieren normaal van kleur en omvang zijn);
f) Algemene tuberculose in al de vleeslymfklieren welke ook het uitzicht en de ouderdom der letsels wezen;
g) Afwijkingen in verschillende vleeslymfklieren die een recente tuberculeuse infectie kenmerken (zwelling of ontsteking die met geen andere oorzaak in verband kan worden gebracht).

Opmerkingen: de vleeslymfklieren vermeld onder de littera's f en g zijn:

1. voorkwartieren: boeg-, oksel- en bovenribklieren;
2. achterkwartieren: knieholte-, zitbeen- en liesplooiklieren.

Sterilisatie

In de gevallen vermeld onder de littera's c, d, e, f, g, mag het viees, na sterilisatie, voor de voeding goedgekeurd worden.

 

B. Gedeeltelijke inbeslagneming

In beslag wordt genomen, elk specifiek aangetast orgaan, welk ook het uitzicht, de omvang en de ouderdom van de letsels zijn.

In beslag wordt genomen het orgaan waarin tuberculeuze lymfklieren zich voordoen, zelfs wanneer dit orgaan gezond schijnt (zie volgende tabel):

Tuberculeuze letsels
Inbeslagneming
Opmerkingen

1° Plaatselijke ziektoprocessen in de lymfklieren:

Hals- of onderkaakklieren.

Keelholte en strottenhoofd.

Bronchiaal- en mediastinaalklieren.

Long met mediastinaalvet en thymus.

Leverklieren.

Lever.

Mesenteriaalklieren.

Buikingewanden

Het darmscheilvet, van de klieren ontdaan, mag na smeltingverbruikt worden.

Melkklieren.

Uier.

Boeg-, oksel-, knieholte- en zitbeenklieren:

a) Afwijkingen die een recente tuberculeuze infectie kenmerken (zwelling of ontsteking).

Het overeenstemmend kwartier.

Tussen de 9e en 10e rib doorklieven.

b) Tuberculeuze chronische afwijkingen (droge of weke verkazing, verkalking, inkapseling).

Verwijdering van de aangetaste klieren.

Het kwartier wordt goedgekeurd.

2° Plaatselijke ziekteprocessen in de beenderen, gewrichten of spierweefsels in een kwertier.

Het overeenstemmend kwartier.

Tussen de 9e en 10e rib doorklieven.

3° Plastselijke zisktaprocessen in wervels of borstbeen.

De wervel en de twee aanpalende wervels of het borstbeen volgens het geval.

4° Plastselijke ziekteprocessen der borst- en buiksereuzen:

Hartzakje.

Hart.

Borstvlies.

Borstvlies, longen en middenrif.

Buikvlies.

Buikingewanden en mid denrif.

De lever mag goedgekeurd worden indien de serosa geen letsels vertoont. Het vet van het buikvlies ontdaan mag na smelting goedgekeurd worden.

 

II. [Gortigheid bij varkens, schapen en runderen

 

In beslag wordt genomen ingeval dat de keuring één of meerdere dode of levende cysticerci aan het licht heeft gebracht. Het rundvlees dat evenwel niet ontaard werd door waterzucht, verkleuring of vermagering of geen afwijking van uitzicht vertoont, mag tot het verbruik toegelaten worden na bevriezing gedurende 10 dagen bij een temperatuur van - 10°C, in een koelinrichting die daartoe erkend werd in uitvoering van artikel 35 van het besluit. De Minister van Volksgezondheid bepaalt de wijze van afstempeling, tijdens de keuring en na de bevriezing.](K.B. 30.VIII.1968)

 

III. Sarcosporidiose

 

Algehele inbeslagneming indien uitgebreide en ernstige letsels in het vlees waar te nemen zijn.

 

IV. Goebaardige droes

 

Algehele inbeslagneming:

1. Indien het dier deswege in nood is geslacht;
2. Indien het vlees en de parenchymateuse organen afwijkingen vertonen.

 

V. Vlekziekte [ ] Infectieuse broncho pneumonie en enteritis bij het varken

(K.B. 9.VI.1970)

 

Inbeslagneming van het gehele dier. Het vlees mag evenwel goedgekeurd worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de hierboven vermelde afwijkingen niet ernstig zijn, dat wil zeggen, indien er geen gele verkleuring van het spek waar te nemen is of indien de ziekteprocessen slechts plaatselijk zijn en het vlees een goed uitzicht heeft.
De aangetaste delen worden in beslag genomen.

 

VI. [ ]

(K.B. 11.X.1997)

 

VII. Haemoglobinurie (myoglobinurie)

 

Inbeslagneming van het gehele dier:

1. Indien het dier deswege in extremis is geslacht;
2. Indien uitgebreide afwijkingen van het spierweefsel aangetroffen worden.

Buiten deze gevallen mag het vlees goedgekeurd worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het geschikt voor de voeding wordt bevonden na een termijn van vierentwintig uren.

 

VIII. Botulisme

 

Indien er geen reden tot volledige inbeslagneming bestaat is de inbeslagneming van de kop en de organen verplicht.

 

IX. Ten gevolge van een ongeval gestorven of in nood geslachte dieren

 

Zo er geen enkele macroscopische afwijking bestaat, mag het vlees slechts voor de voeding worden aangewend indien het na een in observatiestelling van vierentwintig uren te rekenen van het eerste optreden van de vleeskeurder af, nog voor de consumptie geschikt bevonden wordt. Bij dit optreden is de vleeskeurder verplicht telegrafisch de inspecteur van het ambtsgebied te verwittigen.

 

HOOFDSTUK III

 

STERILISATIE

 

Buiten het vlees dat na sterilisatie tot de consumptie mag toegelaten worden, overeenkomstig hoofdstuk II,I, A, en II, mag het hiernavermeld vlees en vet na sterilisatie eveneens tot de consumptie worden toegelaten:

1. Vlees en vet met lichte afwijkingen in reuk, smaak, kleur en uitzicht;
2. Vlees en vet van volwassen eenhoevigen of runderen dat licht geel is ten gevolge van geelzucht;
3. Licht doorzijpeld of moeilijk te bewaren vlees;
4. Onvoldoende uitgebloed vlees afkomstig van dieren geslacht ten gevolge van een ongeval: beenderbreuk, vuurschot, bliksem, verstikking, bloeding;
5. Vlees ten gevolge van het vervoer licht bevuild;
6. Vlees afkomstig van ingevolge ondervoeding uitgemergelde dieren.
 

HOOFDSTUK IV

 

GEDEELTELIJKE INBESLAGNEMING

 

 

 

In beslag worden genomen de delen, organen of gedeelten van organen die de volgende afwijkingen vertonen:

1. Kneuzingen en verwondingen, absessen, cysten, stenen, acute of chronische letsels;
2. Straalschimmelziekte (actinophytose), botryomycose, aanwassen;
3. Aanwezigheid van parasieten in parenchymateuze organen en sereusen (nemathoden), leverbot, echinococcus cysticercus, enz...
 
 

[back to the legislation text]